Information über das Wort losbranden (Niederländisch → Esperanto: ekpafi)

Synonyme: afvuren, het vuur openen, lossen, afsteken, afschieten

WortartVerb
Aussprache/ˈlɔzbrɑndə(n)/
Trennunglos·bran·den

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) losbrand (ik) losbrandde
(jij) losbrandt (jij) losbrandde
(hij) losbrandt (hij) losbrandde
(wij) losbranden (wij) losbrandden
(jullie) losbranden (jullie) losbrandden
(gij) losbrandt (gij) losbranddet
(zij) losbranden (zij) losbrandden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) losbrande(dat ik) losbrandde
(dat jij) losbrande(dat jij) losbrandde
(dat hij) losbrande(dat hij) losbrandde
(dat wij) losbranden(dat wij) losbrandden
(dat jullie) losbranden(dat jullie) losbrandden
(dat gij) losbrandet(dat gij) losbranddet
(dat zij) losbranden(dat zij) losbrandden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
brand losbrandt los
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
losbrandend, losbrandende(zijn) losgebrand

Übersetzungen

Dänischaffyre
Deutschabfeuern; abschießen
Englischdischarge; fire; fire off
Esperantoekpafi
Französischpartir
Saterfriesischoufjuurje; ouschjoote; ouskjoote; outaie
Westfriesischôffjurje