Information über das Wort profeteren (Niederländisch → Esperanto: antaŭdiri)

Synonyme: beduiden, voorspéllen, voorzéggen, waarzeggen, vooruitzeggen

WortartVerb
Aussprache/profeˈterə(n)/
Trennungpro·fe·te·ren

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) profeteer(ik) profeteerde
(jij) profeteert(jij) profeteerde
(hij) profeteert(hij) profeteerde
(wij) profeteren(wij) profeteerden
(jullie) profeteren(jullie) profeteerden
(gij) profeteert(gij) profeteerdet
(zij) profeteren(zij) profeteerden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) profetere(dat ik) profeteerde
(dat jij) profetere(dat jij) profeteerde
(dat hij) profetere(dat hij) profeteerde
(dat wij) profeteren(dat wij) profeteerden
(dat jullie) profeteren(dat jullie) profeteerden
(dat gij) profeteret(dat gij) profeteerdet
(dat zij) profeteren(dat zij) profeteerden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
profeteerprofeteert
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
profeterend, profeterende(hebben) geprofeteerd

Gebrauchsbeispiele

Poirot bleek weer eens juist geprofeteerd te hebben.

Übersetzungen

Afrikaansvoorspél
Dänischforudsige
Deutschvorhersagen; vornweg sagen; voraussagen
Englischprophesy
Esperantoantaŭdiri; profeti
Französischprédire
Italienischpredire
Katalanischpredir
Portugiesischagourar; predizer; profetizar
Schwedischvarsla
Spanischadivinar; predecir; profetizar; vaticinar
Westfriesischfoarsizze