Information über das Wort aanzeggen (Niederländisch → Esperanto: sciigi)

Synonyme: bekendmaken, in kennis stellen, kond doen van, mededelen, melden, op de hoogte brengen, verwittigen, verluiden, te kennen geven, laten weten

WortartVerb
Aussprache/ˈanzɛɣə(n)/
Trennungaan·zeg·gen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) zeg aan(ik) zegde aan
(jij) zegt aan(jij) zegde aan
(hij) zegt aan(hij) zegde aan
(wij) zeggen aan(wij) zegden aan
(jullie) zeggen aan(jullie) zegden aan
(gij) zegt aan(gij) zegdet aan
(zij) zeggen aan(zij) zegden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aanzegge(dat ik) aanzegde
(dat jij) aanzegge(dat jij) aanzegde
(dat hij) aanzegge(dat hij) aanzegde
(dat wij) aanzeggen(dat wij) aanzegden
(dat jullie) aanzeggen(dat jullie) aanzegden
(dat gij) aanzegget(dat gij) aanzegdet
(dat zij) aanzeggen(dat zij) aanzegden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
zeg aanzegt aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aanzeggend, aanzeggende(hebben) aangezegd

Gebrauchsbeispiele

Hij was op weg om heer Bommel zijn royement aan te zeggen, en dat vond hij een moeilijke boodschap.
Hij leek meer op een jongen wie is aangezegd dat hij de volgende ochtend gefusilleerd zal worden.

Übersetzungen

Afrikaansaankondig; bekendmaak; te kenne gee
Dänischmeddele
Deutschangeben; mitteilen; verkünden; ankündigen; melden; wissen lassen; benachrichtigen
Englischannounce; notify
Englisch (Altenglisch)acyþan
Esperantosciigi
Färöerischlata vita; siga frá
Französischapprendre à; faire part de
Griechischαγγέλω
Italienischinsegnare
Niederdeutschmelden
Polnischzawiadomić
Portugiesischinformar; noticiar; notificar
Saterfriesischankännigje; anreeke; meedeele
Schwedischtillkännagiva
Spanischdivulgar; enterar; hacer saber; informar
Thaiแจ้ง
Ungarischtudat
Westfriesischoansizze; bekendmeitsje