Information über das Wort uitdrukken (Niederländisch → Esperanto: premestingi)

WortartVerb
Aussprache/ˈœy̯drɵkə(n)/
Trennunguit·druk·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) druk uit(ik) drukte uit
(jij) drukt uit(jij) drukte uit
(hij) drukt uit(hij) drukte uit
(wij) drukken uit(wij) drukten uit
(jullie) drukken uit(jullie) drukten uit
(gij) drukt uit(gij) druktet uit
(zij) drukken uit(zij) drukten uit
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) uitdrukke(dat ik) uitdrukte
(dat jij) uitdrukke(dat jij) uitdrukte
(dat hij) uitdrukke(dat hij) uitdrukte
(dat wij) uitdrukken(dat wij) uitdrukten
(dat jullie) uitdrukken(dat jullie) uitdrukten
(dat gij) uitdrukket(dat gij) uitdruktet
(dat zij) uitdrukken(dat zij) uitdrukten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
druk uitdrukt uit
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
uitdrukkend, uitdrukkende(hebben) uitgedrukt

Gebrauchsbeispiele

Ik drukte mijn sigaret uit en gebaarde naar de foto.
Biggles drukte zijn sigaret uit en stond op.

Übersetzungen

Esperantopremestingi