Synonyme: aanslaan, afstuiten, opspringen, stuiten, terugspringen
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈɑfkɛtsə(n)/ |
---|
Trennung | af·ket·sen |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(hij) afketst | (hij) afketste |
(zij) afketsen | (zij) afketsten |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat hij) afketse | (dat hij) afketste |
(dat zij) afketsen | (dat zij) afketsten |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
afketsend, afketsende | (zijn) afgeketst |
Meestal ketsten ze af op de stenen, maar af en toe trof er een een menselijk doel.
Maar de pijl ketste af op zijn verborgen maliënkolder.