Synonyme: uitkrabben, uitvegen, uitvlakken, wegkrabben, wegschrappen
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /ˈʋɛxsxrapə(n)/ |
---|
Trennung | weg·schra·pen |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(ik) schraap weg | (ik) schraapte weg |
(jij) schraapt weg | (jij) schraapte weg |
(hij) schraapt weg | (hij) schraapte weg |
(wij) schrapen weg | (wij) schraapten weg |
(jullie) schrapen weg | (jullie) schraapten weg |
(gij) schraapt weg | (gij) schraaptet weg |
(zij) schrapen weg | (zij) schraapten weg |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat ik) wegschrape | (dat ik) wegschraapte |
(dat jij) wegschrape | (dat jij) wegschraapte |
(dat hij) wegschrape | (dat hij) wegschraapte |
(dat wij) wegschrapen | (dat wij) wegschraapten |
(dat jullie) wegschrapen | (dat jullie) wegschraapten |
(dat gij) wegschrapet | (dat gij) wegschraaptet |
(dat zij) wegschrapen | (dat zij) wegschraapten |
Imperativ |
---|
Einzahl/Mehrzahl | Mehrzahl |
---|
schraap weg | schraapt weg |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
wegschrapend, wegschrapende | (hebben) weggeschraapt |