Synonyme: dempen, spekken, stoppen, vólmaken, vullen, volladen
Wortart | Verb |
---|
Aussprache | /vərˈvɵlə(n)/ |
---|
Trennung | ver·vul·len |
---|
Konjugation
Indikativ |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(hij) vervult | (hij) vervulde |
(zij) vervullen | (zij) vervulden |
Konjunktiv |
---|
Präsens | Präterium |
---|
(dat hij) vervulle | (dat hij) vervulde |
(dat zij) vervullen | (dat zij) vervulden |
Partizipien |
---|
Präsenspartizip | Perfektpartizip |
---|
vervullend, vervullende | (hebben) vervuld |
Deze ontdekking vervulde mij met blijdschap.
Daar ziet het dan wel naar uit, en het vervult me met grote vrees.
Doelloos sjokte de dichter door de sneeuw, vervuld van smartelijke gedachten.
Het was duidelijk dat de toekomst haar met vrees vervulde.