Information über das Wort trekken (Niederländisch → Esperanto: infuzi)

Synonyme: aftrekken, laten trekken, zetten

WortartVerb
Aussprache/ˈtrɛkə(n)/
Trennungtrek·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) trek(ik) trok
(jij) trekt(jij) trok
(hij) trekt(hij) trok
(wij) trekken(wij) trokken
(jullie) trekken(jullie) trokken
(gij) trekt(gij) trokt
(zij) trekken(zij) trokken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) trekke(dat ik) trokke
(dat jij) trekke(dat jij) trokke
(dat hij) trekke(dat hij) trokke
(dat wij) trekken(dat wij) trokken
(dat jullie) trekken(dat jullie) trokken
(dat gij) trekket(dat gij) trokket
(dat zij) trekken(dat zij) trokken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
trektrekt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
trekkend, trekkende(hebben) getrokken

Gebrauchsbeispiele

„Het bespaart me in de voeding”, placht zij te zeggen wanneer ze er een voedzaam soepje van trok.

Übersetzungen

Deutschaufgießen; infundieren; ziehen lassen; aufbrühen
Englischinfuse; brew
Esperantoinfuzi
Katalanischfer una infusió
Saterfriesischapjoote; infundierje; luuke läite
Spanischhacer una infusion; infundir
Westfriesischôftrekke