Information über das Wort schenken (Niederländisch → Esperanto: donaci)

Synonyme: cadeau geven, doneren, cadeau doen

WortartVerb
Aussprache/ˈsxɛŋkə(n)/
Trennungschen·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) schenk(ik) schonk
(jij) schenkt(jij) schonk
(hij) schenkt(hij) schonk
(wij) schenken(wij) schonken
(jullie) schenken(jullie) schonken
(gij) schenkt(gij) schonkt
(zij) schenken(zij) schonken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) schenke(dat ik) schonke
(dat jij) schenke(dat jij) schonke
(dat hij) schenke(dat hij) schonke
(dat wij) schenken(dat wij) schonken
(dat jullie) schenken(dat jullie) schonken
(dat gij) schenket(dat gij) schonket
(dat zij) schenken(dat zij) schonken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
schenkschenkt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
schenkend, schenkende(hebben) geschonken

Gebrauchsbeispiele

Ik schenk ze u met mijn welgemeende complimenten.
Als je komt, zal ons dat altijd grote vreugde schenken.
Hun oude moeder schonk ze elk driehonderd daalders.
In 1046 schonk keizer Hendrik III het graafschap aan bisschop Bernold van Utrecht.
Schenk uw vriend dit sieraad in plaats van uw bloemen.

Übersetzungen

Afrikaansskenk
Deutschschenken; verschenken
Englischdonate; grant; bestow
Esperantodonaci
Färöerischgeva gávu
Französischfaire cadeau; offrir
Katalanischregalar
Luxemburgischschenken
Papiamentoregalá
Portugiesischbrindar; doar; fazer doação de; oferecer; presentear
Saterfriesischbeschoanke; beskoanke; fereerje; ferschoanke; ferskoanke; skoanke; stiftje
Schwedischskänka
Spanischregalar
Thaiแถม
Türkischbağışlamak
Westfriesischskinke