Information über das Wort dekken (Niederländisch → Esperanto: protekti)

Synonyme: behoeden, beschermen, bewaren, protegeren, sauveren

WortartVerb
Aussprache/ˈdɛkə(n)/
Trennungdek·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) dek(ik) dekte
(jij) dekt(jij) dekte
(hij) dekt(hij) dekte
(wij) dekken(wij) dekten
(jullie) dekken(jullie) dekten
(gij) dekt(gij) dektet
(zij) dekken(zij) dekten
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) dekke(dat ik) dekte
(dat jij) dekke(dat jij) dekte
(dat hij) dekke(dat hij) dekte
(dat wij) dekken(dat wij) dekten
(dat jullie) dekken(dat jullie) dekten
(dat gij) dekket(dat gij) dektet
(dat zij) dekken(dat zij) dekten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
dekdekt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
dekkend, dekkende(hebben) gedekt

Gebrauchsbeispiele

Het is edelmoedig dat u probeert die dronkelappen hier te dekken, maar ik wil de waarheid horen.
Ik zal je aftocht dekken.
Zo te zien heeft hij het verzoek ingediend om in de rug gedekt te zijn als zijn mensen later zouden gaan protesteren en heeft hij het daarbij gelaten.

Übersetzungen

Dänischbeskytte
Deutschbegünstigen; beschirmen; protektieren; schützen; beschützen
Englischcover
Englisch (Altenglisch)mundbyrdan
Esperantoprotekti
Färöerischtaka sær av; verja
Finnischsuojella
Französischabriter; assurer; garantir; protéger
Isländischvarða
Italienischproteggere
Katalanischprotegir
Luxemburgischschützen
Niederdeutschbeskarmen
Papiamentoprotehá
Portugiesischproteger
Saterfriesischbegunstigje; beschutsje; beskutsje; protektierje; skutsje
Schwedischbeskydda; freda; skydda; värja; värna
Spanischprotectar; proteger
Tschechischhájit; chránit; ochraňovat
Westfriesischbeskermje; dekke