Information über das Wort afpingelen (Niederländisch → Esperanto: marĉandi)

Synonyme: afdingen, dingen, marchanderen, pingelen, sjacheren

WortartVerb
Aussprache/ˈɑfpɪŋələ(n)/
Trennungaf·pin·ge·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) pingel af(ik) pingelde af
(jij) pingelt af(jij) pingelde af
(hij) pingelt af(hij) pingelde af
(wij) pingelen af(wij) pingelden af
(jullie) pingelen af(jullie) pingelden af
(gij) pingelt af(gij) pingeldet af
(zij) pingelen af(zij) pingelden af
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) afpingele(dat ik) afpingelde
(dat jij) afpingele(dat jij) afpingelde
(dat hij) afpingele(dat hij) afpingelde
(dat wij) afpingelen(dat wij) afpingelden
(dat jullie) afpingelen(dat jullie) afpingelden
(dat gij) afpingelet(dat gij) afpingeldet
(dat zij) afpingelen(dat zij) afpingelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
pingel afpingelt af
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
afpingelend, afpingelende(hebben) afgepingeld

Übersetzungen

Deutschdingen; feilschen; markten
Englischhaggle
Esperantomarĉandi
Französischmarchander
Italienischmercanteggiare
Portugiesischpechinchar; regatear
Saterfriesischpangelje
Spanischregatear
Thaiต่อ; ต่อราคา
Westfriesischôftingje