Information über das Wort tram (Niederländisch → Esperanto: tramo)

WortartSubstantiv
Aussprache/trɛm/
Trennungtram
Geschlechtmännlich
Mehrzahltrams, trammen

Gebrauchsbeispiele

Van donderdagochtend 04:00 uur tot en met de volgende ochtend 04:00 uur rijdt in Rotterdam geen tram, metro of bus.
Tijdens de rellen werden winkels geplunderd, trams en bussen in brand gestoken en meerdere politiewagens beschadigd.
In 1910 ging een elektrische tram rijden.
Moet u de tram voor laten gaan?
Ik kan mijn houding niet meer bepalen als er een tram nadert.

Übersetzungen

Afrikaanstrem
DeutschStraßenbahn; Bahn
Englischstreetcar; tram
Esperantotramo
Färöerischsporvognur
Finnischraitiovaunu
Französischtramway
Italienischtram
Katalanischtramvia
Norwegischsporvogn; trikk
Papiamentotrèm
Polnischtramwaj
Portugiesischbonde; carro eléctrico; trilho cavado
SaterfriesischSträitenboan
Schwedischspårvagn
Spanischtranvía
Tschechischelektrika; tramvaj