Information über das Wort uiteenrijten (Niederländisch → Esperanto: disŝiri)

Synonyme: aan stukken scheuren, doorscheuren, vaneenscheuren, verscheuren, uiteenscheuren

WortartVerb
Aussprache/œy̯ˈtenrɛi̯tə(n)/
Trennunguit·een·rij·ten

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) rijt uiteen(ik) reet uiteen
(jij) rijt uiteen(jij) reet uiteen
(hij) rijt uiteen(hij) reet uiteen
(wij) rijten uiteen(wij) reten uiteen
(jullie) rijten uiteen(jullie) reten uiteen
(gij) rijt uiteen(gij) reet uiteen
(zij) rijten uiteen(zij) reten uiteen
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) uiteenrijte(dat ik) uiteenrete
(dat jij) uiteenrijte(dat jij) uiteenrete
(dat hij) uiteenrijte(dat hij) uiteenrete
(dat wij) uiteenrijten(dat wij) uiteenreten
(dat jullie) uiteenrijten(dat jullie) uiteenreten
(dat gij) uiteenrijtet(dat gij) uiteenretet
(dat zij) uiteenrijten(dat zij) uiteenreten
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
rijt uiteenrijt uiteen
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
uiteenrijtend, uiteenrijtende(hebben) uiteengereten

Gebrauchsbeispiele

Telkens en telkens weer reet de bliksem de duisternis uiteen.

Übersetzungen

Afrikaansverskeur
Dänischrive itu
Deutschzerreißen
Englischtear; tear apart; tear to shreds
Esperantodisŝiri
Portugiesischdilacerar
Saterfriesischkuutriete
Spanischdesgarrar; dilacerar