Informasie oor die woord aangaan (Nederlands → Esperanto: brui)

Sinonieme: denderen, lawaai maken, leven maken, rommelen, rumoeren, herrie maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈaŋɣan/
Afbrekingaan·gaan

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) ga aan(ik) ging aan
(jij) gaat aan(jij) ging aan
(hij) gaat aan(hij) ging aan
(wij) gaan aan(wij) gingen aan
(jullie) gaan aan(jullie) gingen aan
(gij) gaat aan(gij) gingt aan
(zij) gaan aan(zij) gingen aan
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aanga(dat ik) aanginge
(dat jij) aanga(dat jij) aanginge
(dat hij) aanga(dat hij) aanginge
(dat wij) aangaan(dat wij) aangingen
(dat jullie) aangaan(dat jullie) aangingen
(dat gij) aangaat(dat gij) aanginget
(dat zij) aangaan(dat zij) aangingen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ga aangaat aan
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aangaand, aangaande(zijn) aangegaan

Vertalinge

Duitsbrausen; Geräusch machen; lärmen; Geräusch hervorbringen
Engelsmake a noise
Esperantobrui
Faroëesduna; halda gang
Finsmeluta
Fransfaire du bruit
Hongaarshangoskodik; zajong
Katalaansfer soroll
Poolshałasować
Portugeesfarfalhar; fazer barulho
Russiesшуметь
Saterfriesallaarmje; balskje; broaskje; bruusje; halaamje; karjöölje; rummelnasje; ruumoorje; skändoalje; späktoakelje
Sweedsbullra; larma; ramla