Informasie oor die woord makker (Nederlands → Esperanto: kamarado)

Sinonieme: kameraad, kompaan, kornuit, maat, gabber

Woordsoortselfstandige naamwoord
Uitspraak/ˈmɑkər/
Afbrekingmak·ker
Geslagmanlik
Meervoudmakkers

Voorbeelde van gebruik

Ik weet niet of Yurgon en zijn makkers ons als gevangenen beschouwden, maar hij vond het in elk geval niet nodig ons te bewaken.
Getrouwe makkers, luistert aandachtig naar wat ik te vertellen heb en neem mijn woorden ter harte.
Ik heb met m’n makkers kunnen spreken.

Vertalinge

Afrikaansmaat; pêl
Deenskammerat
DuitsGenosse; Kamerad; Gefährte
Engelscompanion; comrade
Esperantokamarado; kompano
Faroëesfelagi; lagsbróðir
Franscamarade
Katalaanscamarada
Papiamentskompai; kompañero
Portugeescamarada; companheiro
Russiesтоварищ
SaterfriesGenosse; Kamroad; Moat
Spaanscamarada
Sweedskamrat; kompis
Tsjeggiesdruh; kamarád
Wes‐Frieskammeraat