Informasie oor die woord kleden (Nederlands → Esperanto: vesti)

Sinonieme: aankleden, omkléden, staan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkledə(n)/
Afbrekingkle·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) kleed(ik) kleedde
(jij) kleedt(jij) kleedde
(hij) kleedt(hij) kleedde
(wij) kleden(wij) kleedden
(jullie) kleden(jullie) kleedden
(gij) kleedt(gij) kleeddet
(zij) kleden(zij) kleedden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) klede(dat ik) kleedde
(dat jij) klede(dat jij) kleedde
(dat hij) klede(dat hij) kleedde
(dat wij) kleden(dat wij) kleedden
(dat jullie) kleden(dat jullie) kleedden
(dat gij) kledet(dat gij) kleeddet
(dat zij) kleden(dat zij) kleedden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
kleedkleedt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
kledend, kledende(hebben) gekleed

Vertalinge

Duitsanziehen; kleiden; ankleiden; bekleiden
Engelsclothe; dress; attire
Esperantovesti
Faroëeslata í
Franshabiller; revêtir; vêtir
Italiaansvestire
Katalaanscobrir; vestir
Latynvestire
Papiamentsbisti
Poolsubierać
Portugeescobrir; revestir; vestir
Roemeensîmbrăca
Russiesодевать; одеть
Saterfriesankloodje; anluuke; bekloodje; kloodje; ounluuke; tüütelje
Skotscleid
Spaansvestir
Tagalogdamtán; bihisan
Tsjeggiesodít; obléci; oblékat
Wes‐Friesde klean oandwaan; oanklaaie