Informasie oor die woord storten (Nederlands → Esperanto: verŝi)

Sinonieme: gieten, plengen, schenken, vergieten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɔrtə(n)/
Afbrekingstor·ten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) stort(ik) stortte
(jij) stort(jij) stortte
(hij) stort(hij) stortte
(wij) storten(wij) stortten
(jullie) storten(jullie) stortten
(gij) stort(gij) storttet
(zij) storten(zij) stortten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) storte(dat ik) stortte
(dat jij) storte(dat jij) stortte
(dat hij) storte(dat hij) stortte
(dat wij) storten(dat wij) stortten
(dat jullie) storten(dat jullie) stortten
(dat gij) stortet(dat gij) storttet
(dat zij) storten(dat zij) stortten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stortstort
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
stortend, stortende(hebben) gestort

Vertalinge

Albaniesderdh
Deensøse
Duitsgießen; schütten; schenken
Engelspour; shed
Esperantoverŝi
Faroëesskeinkja; stoyta
Finskaataa
Fransverser
Italiaansversare
Katalaansabocar; vessar
Nederduitsgeyten; geten
Papiamentsbasha
Poolslać
Portugeesderramar; despejar; verter
Saterfriesferjoote; joote; skoanke
Spaansderramar; verter
Sweedsgjuta; hälla; stöpa
Thaiรด
Tsjeggieslít; sypat; vylít
Turksakıtmak
Wes‐Friesjitte