Sinonieme: beluisteren, luisteren, luisteren naar, toehoren, toeluisteren, gehoor schenken, horen naar
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈanɦoːrə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·ho·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) hoor aan | (ik) hoorde aan |
(jij) hoort aan | (jij) hoorde aan |
(hij) hoort aan | (hij) hoorde aan |
(wij) horen aan | (wij) hoorden aan |
(jullie) horen aan | (jullie) hoorden aan |
(gij) hoort aan | (gij) hoordet aan |
(zij) horen aan | (zij) hoorden aan |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) aanhore | (dat ik) aanhoorde |
(dat jij) aanhore | (dat jij) aanhoorde |
(dat hij) aanhore | (dat hij) aanhoorde |
(dat wij) aanhoren | (dat wij) aanhoorden |
(dat jullie) aanhoren | (dat jullie) aanhoorden |
(dat gij) aanhoret | (dat gij) aanhoordet |
(dat zij) aanhoren | (dat zij) aanhoorden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
hoor aan | hoort aan |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
aanhorend, aanhorende | (hebben) aangehoord |
Hoor mij aan, als het u behaagt!
Misschien kunt ge dan de ontwikkelingsgraad bereiken waarop ge kunst kunt aanhoren.
Ik kon het niet langer aanhoren en vluchtte naar mijn kamertje.
Hoort mij aan!
Ze waren bereid om alles aan te horen en de spreker bij iedere pauze toe te juichen.