Sinonieme: aanreiken, afdragen, afgeven, overbrengen, overgeven, overreiken, toereiken, doorgeven, overdragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈaŋɣevə(n)/ |
---|
Afbreking | aan·ge·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) geef aan | (ik) gaf aan |
(jij) geeft aan | (jij) gaf aan |
(hij) geeft aan | (hij) gaf aan |
(wij) geven aan | (wij) gaven aan |
(jullie) geven aan | (jullie) gaven aan |
(gij) geeft aan | (gij) gaaft aan |
(zij) geven aan | (zij) gaven aan |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) aangeve | (dat ik) aangave |
(dat jij) aangeve | (dat jij) aangave |
(dat hij) aangeve | (dat hij) aangave |
(dat wij) aangeven | (dat wij) aangaven |
(dat jullie) aangeven | (dat jullie) aangaven |
(dat gij) aangevet | (dat gij) aangavet |
(dat zij) aangeven | (dat zij) aangaven |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
geef aan | geeft aan |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
aangevend, aangevende | (hebben) aangegeven |