Informasie oor die woord afleggen (Nederlands → Esperanto: trairi)

Sinonieme: aflopen, doorgaan, doorkrúísen, dóórlopen, gaan door, doorváren, dóórsteken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑflɛɣə(n)/
Afbrekingaf·leg·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) leg af(ik) legde af
(jij) legt af(jij) legde af
(hij) legt af(hij) legde af
(wij) leggen af(wij) legden af
(jullie) leggen af(jullie) legden af
(gij) legt af(gij) legdet af
(zij) leggen af(zij) legden af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aflegge(dat ik) aflegde
(dat jij) aflegge(dat jij) aflegde
(dat hij) aflegge(dat hij) aflegde
(dat wij) afleggen(dat wij) aflegden
(dat jullie) afleggen(dat jullie) aflegden
(dat gij) aflegget(dat gij) aflegdet
(dat zij) afleggen(dat zij) aflegden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
leg aflegt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afleggend, afleggende(hebben) afgelegd

Voorbeelde van gebruik

De volgende dag legde het leger slechts drie mijlen af.
Daarna zouden we de jeep kunnen achterlaten en de rest van onze speurtocht te voet kunnen afleggen.

Vertalinge

Deensgennemse
Duitsdurchgehen; durchqueren; hindurchgehen; durchgehen durch; hindurchgehen durch; führen durch; zurücklegen
Engelscover
Esperantotrairi
Fransabattre; parcourir
Italiaanspercorrere
Portugeesatravessar; percorrer
Saterfriesder truuge gunge; oulääse; truchgunge
Skots-Gaeliessiubhail
Spaansatravesar; recorrer