Sinonieme: kantelen, omvergooien, ten val brengen, omkiepen, omkieperen, omkantelen, omrollen, ondersteboven keren, omdraaien
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɔmkeːrə(n)/ |
---|
Afbreking | om·ke·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) keer om | (ik) keerde om |
(jij) keert om | (jij) keerde om |
(hij) keert om | (hij) keerde om |
(wij) keren om | (wij) keerden om |
(jullie) keren om | (jullie) keerden om |
(gij) keert om | (gij) keerdet om |
(zij) keren om | (zij) keerden om |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) omkere | (dat ik) omkeerde |
(dat jij) omkere | (dat jij) omkeerde |
(dat hij) omkere | (dat hij) omkeerde |
(dat wij) omkeren | (dat wij) omkeerden |
(dat jullie) omkeren | (dat jullie) omkeerden |
(dat gij) omkeret | (dat gij) omkeerdet |
(dat zij) omkeren | (dat zij) omkeerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
keer om | keert om |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
omkerend, omkerende | (hebben) omgekeerd |
Je hoeft op het strand maar een steen om te keren en je vindt er een.
De laden van het bureau waren stuk voor stuk omgekeerd op het blad, zodat daar nu een slordige stapel papier lag.
In totaal keerde hij de zandloper acht maal om en zodra het zand ook die achtste keer bijna weggelopen was, begon hij aan de voltooiing van zijn werk.