Informasie oor die woord buitmaken (Nederlands → Esperanto: rabi)

Sinonieme: roven, stropen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbœy̯tmakə(n)/
Afbrekingbuit·ma·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) maak buit(ik) maakte buit
(jij) maakt buit(jij) maakte buit
(hij) maakt buit(hij) maakte buit
(wij) maken buit(wij) maakten buit
(jullie) maken buit(jullie) maakten buit
(gij) maakt buit(gij) maaktet buit
(zij) maken buit(zij) maakten buit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) buitmake(dat ik) buitmaakte
(dat jij) buitmake(dat jij) buitmaakte
(dat hij) buitmake(dat hij) buitmaakte
(dat wij) buitmaken(dat wij) buitmaakten
(dat jullie) buitmaken(dat jullie) buitmaakten
(dat gij) buitmaket(dat gij) buitmaaktet
(dat zij) buitmaken(dat zij) buitmaakten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
maak buitmaakt buit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
buitmakend, buitmakende(hebben) buitgemaakt

Voorbeelde van gebruik

Bij de roofoverval op de Brusselse luchthaven Zaventem is voor 50 miljoen dollar (ruim 37 miljoen euro) aan diamanten buitgemaakt.

Vertalinge

Afrikaansbuit
Deensplyndre
Duitsrauben; berauben; plündern
Engelstake
Engels (Ou Engels)reafian
Esperantorabi
Faroëesræna
Finsryöstää
Franspiller; ravir
Katalaansarrabassar; pillar; rapinyar; robar; saquejar
Latynharpagare
Papiamentsroba
Portugeespilhar; roubar; saltear
Russiesграбить
Saterfriesberoowje; plunnerje; roowje; roowerje
Spaanspillar; robar
Sweedsroffa; råna; röva
Tsjeggiesloupit
Wes‐Friesrôve