Informasie oor die woord uitstellen (Nederlands → Esperanto: prokrasti)

Sinonieme: aanhouden, verdagen, verschuiven

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/œy̯tstɛlə(n)/
Afbrekinguit·stel·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) stel uit(ik) stelde uit
(jij) stelt uit(jij) stelde uit
(hij) stelt uit(hij) stelde uit
(wij) stellen uit(wij) stelden uit
(jullie) stellen uit(jullie) stelden uit
(gij) stelt uit(gij) steldet uit
(zij) stellen uit(zij) stelden uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitstelle(dat ik) uitstelde
(dat jij) uitstelle(dat jij) uitstelde
(dat hij) uitstelle(dat hij) uitstelde
(dat wij) uitstellen(dat wij) uitstelden
(dat jullie) uitstellen(dat jullie) uitstelden
(dat gij) uitstellet(dat gij) uitsteldet
(dat zij) uitstellen(dat zij) uitstelden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
stel uitstelt uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitstellend, uitstellende(hebben) uitgesteld

Voorbeelde van gebruik

Ik stel mijn oordeel uit.

Vertalinge

Afrikaansuitstel
Deensudsætte
Duitsaufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern
Engelsdelay; postpone; adjourn; defer; procrastinate; shelve; put off
Esperantoprokrasti
Faroëesbíða við; drála
Fransajourner; différer; reculer; renvoyer; retarder; suspendre
Hongaarshalaszt; halogat
Katalaansretardar
Papiamentsaplasá
Poolsodkładać; przesuwać
Portugeesadiar; procrastinar
Roemeensîntârzia
Saterfriesaplätte; apschuuwe; apskuuwe
Spaansaplazar; diferir