Sinonieme: aanbieden, voorschotelen, bieden, doen, indienen, optreden, spelen, vertonen, voorstellen, voorzetten, brengen, inbrengen, offreren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /prezənˈterə(n)/ |
---|
Afbreking | pre·sen·te·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) presenteer | (ik) presenteerde |
(jij) presenteert | (jij) presenteerde |
(hij) presenteert | (hij) presenteerde |
(wij) presenteren | (wij) presenteerden |
(jullie) presenteren | (jullie) presenteerden |
(gij) presenteert | (gij) presenteerdet |
(zij) presenteren | (zij) presenteerden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) presentere | (dat ik) presenteerde |
(dat jij) presentere | (dat jij) presenteerde |
(dat hij) presentere | (dat hij) presenteerde |
(dat wij) presenteren | (dat wij) presenteerden |
(dat jullie) presenteren | (dat jullie) presenteerden |
(dat gij) presenteret | (dat gij) presenteerdet |
(dat zij) presenteren | (dat zij) presenteerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
presenteer | presenteert |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
presenterend, presenterende | (hebben) gepresenteerd |
Het wordt tijd dat ik zijn rekening eens ga presenteren!
Zij waren nu in de hal teruggekomen, waar de thee gepresenteerd werd.
De conclusies van het onderzoek werden donderdag gepresenteerd op een persconferentie.
Hij haalde een koker uit zijn zak en presenteerde.