Informasie oor die woord voorbijgaan (Nederlands → Esperanto: preteriri)

Sinonieme: langsgaan, passeren, voorbijlopen, óvertrekken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/vorˈbɛi̯ɣan/
Afbrekingvoor·bij·gaan

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) ga voorbij(ik) ging voorbij
(jij) gaat voorbij(jij) ging voorbij
(hij) gaat voorbij(hij) ging voorbij
(wij) gaan voorbij(wij) gingen voorbij
(jullie) gaan voorbij(jullie) gingen voorbij
(gij) gaat voorbij(gij) gingt voorbij
(zij) gaan voorbij(zij) gingen voorbij
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) voorbijga(dat ik) voorbijginge
(dat jij) voorbijga(dat jij) voorbijginge
(dat hij) voorbijga(dat hij) voorbijginge
(dat wij) voorbijgaan(dat wij) voorbijgingen
(dat jullie) voorbijgaan(dat jullie) voorbijgingen
(dat gij) voorbijgaat(dat gij) voorbijginget
(dat zij) voorbijgaan(dat zij) voorbijgingen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ga voorbijgaat voorbij
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
voorbijgaand, voorbijgaande(zijn) voorbijgegaan

Vertalinge

Duitsvorbeigehen; vorübergehen; vorüberkommen
Engelspass; pass by
Esperantopreteriri
Fransdépasser; passer
Katalaansavançar
Spaanspasar de largo; sobrepasar
Thaiพ้น