Informasie oor die woord steigeren (Nederlands → Esperanto: pranci)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈstɛi̯ɣərə(n)/
Afbrekingstei·ge·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) steiger(ik) steigerde
(jij) steigert(jij) steigerde
(hij) steigert(hij) steigerde
(wij) steigeren(wij) steigerden
(jullie) steigeren(jullie) steigerden
(gij) steigert(gij) steigerdet
(zij) steigeren(zij) steigerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) steigere(dat ik) steigerde
(dat jij) steigere(dat jij) steigerde
(dat hij) steigere(dat hij) steigerde
(dat wij) steigeren(dat wij) steigerden
(dat jullie) steigeren(dat jullie) steigerden
(dat gij) steigeret(dat gij) steigerdet
(dat zij) steigeren(dat zij) steigerden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
steigerend, steigerende(hebben) gesteigerd

Voorbeelde van gebruik

Het vliegtuig steigerde als een paard.
Hij was van zijn paard gesprongen en probeerde het steigerende dier tot bedaren te brengen.

Vertalinge

Duitssich aufbäumen; bäumen; sich bäumen
Engelsprance; rear
Esperantopranci
Faroëesreisast á afturbeinini
Spaansempinarse; encabritarse