Sinonieme: dempen, spekken, vólmaken, vullen, volladen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈstɔpə(n)/ |
---|
Afbreking | stop·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) stop | (ik) stopte |
(jij) stopt | (jij) stopte |
(hij) stopt | (hij) stopte |
(wij) stoppen | (wij) stopten |
(jullie) stoppen | (jullie) stopten |
(gij) stopt | (gij) stoptet |
(zij) stoppen | (zij) stopten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) stoppe | (dat ik) stopte |
(dat jij) stoppe | (dat jij) stopte |
(dat hij) stoppe | (dat hij) stopte |
(dat wij) stoppen | (dat wij) stopten |
(dat jullie) stoppen | (dat jullie) stopten |
(dat gij) stoppet | (dat gij) stoptet |
(dat zij) stoppen | (dat zij) stopten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stop | stopt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
stoppend, stoppende | (hebben) gestopt |
Stuurman Draadgaren zat op het luik een pijp te stoppen terwijl hij wat mistroostig in de opkomende mist staarde.
Gimpli stopte opnieuw zijn pijp.
Hij haalde zijn pijp te voorschijn en begon die zorgvuldig te stoppen.