Informasie oor die woord inpakken (Nederlands → Esperanto: paki)

Sinonieme: emballeren, pakken, verpakken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɪmpɑkə(n)/
Afbrekingin·pak·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) pak in(ik) pakte in
(jij) pakt in(jij) pakte in
(hij) pakt in(hij) pakte in
(wij) pakken in(wij) pakten in
(jullie) pakken in(jullie) pakten in
(gij) pakt in(gij) paktet in
(zij) pakken in(zij) pakten in
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) inpakke(dat ik) inpakte
(dat jij) inpakke(dat jij) inpakte
(dat hij) inpakke(dat hij) inpakte
(dat wij) inpakken(dat wij) inpakten
(dat jullie) inpakken(dat jullie) inpakten
(dat gij) inpakket(dat gij) inpaktet
(dat zij) inpakken(dat zij) inpakten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
pak inpakt in
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
inpakkend, inpakkende(hebben) ingepakt

Voorbeelde van gebruik

Komaan jonge vriend, pak de spullen in en ga mee.

Vertalinge

Afrikaanspak
Deenspakke
Duitspacken; einpacken; verpacken
Engelspack; wrap up
Esperantopaki; enpaki
Faroëesballa; bjálva; pakka
Finspakata
Katalaansempacar; empaquetar
Luxemburgspaken
Portugeesembalar; empacotar; enfardar
Saterfriesferpakje; ienpakje; pakje
Spaansembalar; empaquetar
Sweedspacka
Tsjeggiesbalit; zabalit