Sinonieme: beredderen, opredderen, opruimen, redderen, regelen, ruimen, terechtbrengen, sorteren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈsxɪkə(n)/ |
---|
Afbreking | schik·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) schik | (ik) schikte |
(jij) schikt | (jij) schikte |
(hij) schikt | (hij) schikte |
(wij) schikken | (wij) schikten |
(jullie) schikken | (jullie) schikten |
(gij) schikt | (gij) schiktet |
(zij) schikken | (zij) schikten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) schikke | (dat ik) schikte |
(dat jij) schikke | (dat jij) schikte |
(dat hij) schikke | (dat hij) schikte |
(dat wij) schikken | (dat wij) schikten |
(dat jullie) schikken | (dat jullie) schikten |
(dat gij) schikket | (dat gij) schiktet |
(dat zij) schikken | (dat zij) schikten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
schik | schikt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
schikkend, schikkende | (hebben) geschikt |