Informasie oor die woord ruiken (Nederlands → Esperanto: odori)

Sinonieme: geuren, rieken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈrœy̯kə(n)/
Afbrekingrui·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) ruik(ik) rook
(jij) ruikt(jij) rook
(hij) ruikt(hij) rook
(wij) ruiken(wij) roken
(jullie) ruiken(jullie) roken
(gij) ruikt(gij) rookt
(zij) ruiken(zij) roken
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) ruike(dat ik) roke
(dat jij) ruike(dat jij) roke
(dat hij) ruike(dat hij) roke
(dat wij) ruiken(dat wij) roken
(dat jullie) ruiken(dat jullie) roken
(dat gij) ruiket(dat gij) roket
(dat zij) ruiken(dat zij) roken
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
ruikend, ruikende(hebben) geroken

Voorbeelde van gebruik

Dan treedt ge de lege gelagkamer binnen, waar het ruikt naar gedoofde sigaren en natte jassen.
Het zag er oud uit en zo rook het ook.
Wat roken die rozen heerlijk.

Vertalinge

Deenslugte
Duitsduften; riechen
Engelssmell
Esperantoodori
Faroëesanga; rúka
Fransembaumer; exhaler un odeur; sentir
Italiaanssentire
Katalaansfer flaire; fer olor
Papiamentshole; ole
Portugeescheirar; exalar cheiro
Saterfriesduftje; ruuke
Spaansdespedir olor; oler
Sranansmeri
Sweedsdofta
Tsjeggiescítit; páchnout; vonět; zapáchat