Informasie oor die woord spijzigen (Nederlands → Esperanto: manĝigi)

Sinonieme: te eten geven, voederen, voeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈspɛi̯zəɣə(n)/
Afbrekingspij·zi·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) spijzig(ik) spijzigde
(jij) spijzigt(jij) spijzigde
(hij) spijzigt(hij) spijzigde
(wij) spijzigen(wij) spijzigden
(jullie) spijzigen(jullie) spijzigden
(gij) spijzigt(gij) spijzigdet
(zij) spijzigen(zij) spijzigden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) spijzige(dat ik) spijzigde
(dat jij) spijzige(dat jij) spijzigde
(dat hij) spijzige(dat hij) spijzigde
(dat wij) spijzigen(dat wij) spijzigden
(dat jullie) spijzigen(dat jullie) spijzigden
(dat gij) spijziget(dat gij) spijzigdet
(dat zij) spijzigen(dat zij) spijzigden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spijzigspijzigt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
spijzigend, spijzigende(hebben) gespijzigd

Voorbeelde van gebruik

En men moet de behoeftigen spijzigen.

Vertalinge

Afrikaansvoer
Engelsfeed
Esperantomanĝigi
Roemeensmânca; se hrăni
Spaansdar de comer