Informasie oor die woord slopen (Nederlands → Esperanto: malkonstrui)

Sinonieme: afbreken, neerhalen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈslopə(n)/
Afbrekingslo·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) sloop(ik) sloopte
(jij) sloopt(jij) sloopte
(hij) sloopt(hij) sloopte
(wij) slopen(wij) sloopten
(jullie) slopen(jullie) sloopten
(gij) sloopt(gij) slooptet
(zij) slopen(zij) sloopten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) slope(dat ik) sloopte
(dat jij) slope(dat jij) sloopte
(dat hij) slope(dat hij) sloopte
(dat wij) slopen(dat wij) sloopten
(dat jullie) slopen(dat jullie) sloopten
(dat gij) slopet(dat gij) slooptet
(dat zij) slopen(dat zij) sloopten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
sloopsloopt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
slopend, slopende(hebben) gesloopt

Voorbeelde van gebruik

Zijt ge bezig uw bouwval te slopen?
Er wordt hier gesloopt en gebouwd alsof er geen voorschriften bestaan en dat kan ik niet toelaten.
Uit het gebouw waarvan Ildefonse het dak had gesloopt, kwam een man.

Vertalinge

Duitsabbauen; abbrechen; schleifen
Engelsdemolish; pull down
Esperantomalkonstrui
Fransabattre; démolir
Italiaansdemolire
Nederduitsafbreaken
Papiamentsbasha abou
Roemeensdemola; prăbuși
Spaansdemoler; derribar
Sweedsslopa