Sinonieme: samenkomen, vergaderen, meekomen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /bɛɪˈeŋkomə(n)/ |
---|
Afbreking | bij·een·ko·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(wij) komen bijeen | (wij) kwamen bijeen |
(jullie) komen bijeen | (jullie) kwamen bijeen |
(gij) komt bijeen | (gij) kwaamt bijeen |
(zij) komen bijeen | (zij) kwamen bijeen |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat wij) bijeenkomen | (dat wij) bijeenkwamen |
(dat jullie) bijeenkomen | (dat jullie) bijeenkwamen |
(dat gij) bijeenkomet | (dat gij) bijeenkwamet |
(dat zij) bijeenkomen | (dat zij) bijeenkwamen |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
kom bijeen | komt bijeen |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
bijeenkomend, bijeenkomende | (zijn) bijeengekomen |