Informasie oor die woord passen (Nederlands → Esperanto: konveni)

Sinonieme: betamen, conveniëren, gelegen komen, schikken, uitkomen, voegen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈpɑsə(n)/
Afbrekingpas·sen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) past(hij) paste
(zij) passen(zij) pasten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) passe(dat hij) paste
(dat zij) passen(dat zij) pasten
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
passend, passende(hebben) gepast

Vertalinge

Afrikaanspas
Duitsbehagen; fügen; ziemen; geziemen; angebracht sein; am Platze sein; passen; angemessen sein; passend sein; zusagen; sich gehören; sich schicken; sich gebühren
Engelssuit; fit
Esperantokonveni
Faroëeshóska; søma
Finssopia
Fransconvenir
Katalaansconvenir
Portugeesconvir; ser apropriado; ser conveniente
Saterfriesföigje; gelain kuume; paasje
Spaansconvenir; ser conveniente
Wes‐Friespasse