Sinonieme: aanvullen, completeren, afronden, supplementeren, voleinden, invullen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈbɛi̯ʋɛrkə(n)/ |
---|
Afbreking | bij·wer·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) werk bij | (ik) werkte bij |
(jij) werkt bij | (jij) werkte bij |
(hij) werkt bij | (hij) werkte bij |
(wij) werken bij | (wij) werkten bij |
(jullie) werken bij | (jullie) werkten bij |
(gij) werkt bij | (gij) werktet bij |
(zij) werken bij | (zij) werkten bij |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) bijwerke | (dat ik) bijwerkte |
(dat jij) bijwerke | (dat jij) bijwerkte |
(dat hij) bijwerke | (dat hij) bijwerkte |
(dat wij) bijwerken | (dat wij) bijwerkten |
(dat jullie) bijwerken | (dat jullie) bijwerkten |
(dat gij) bijwerket | (dat gij) bijwerktet |
(dat zij) bijwerken | (dat zij) bijwerkten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
werk bij | werkt bij |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
bijwerkend, bijwerkende | (hebben) bijgewerkt |