Informasie oor die woord uitnodigen (Nederlands → Esperanto: inviti)

Sinonieme: inviteren, noden, uitnoden, vragen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯tnodəɣə(n)/
Afbrekinguit·no·di·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) nodig uit(ik) nodigde uit
(jij) nodigt uit(jij) nodigde uit
(hij) nodigt uit(hij) nodigde uit
(wij) nodigen uit(wij) nodigden uit
(jullie) nodigen uit(jullie) nodigden uit
(gij) nodigt uit(gij) nodigdet uit
(zij) nodigen uit(zij) nodigden uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitnodige(dat ik) uitnodigde
(dat jij) uitnodige(dat jij) uitnodigde
(dat hij) uitnodige(dat hij) uitnodigde
(dat wij) uitnodigen(dat wij) uitnodigden
(dat jullie) uitnodigen(dat jullie) uitnodigden
(dat gij) uitnodiget(dat gij) uitnodigdet
(dat zij) uitnodigen(dat zij) uitnodigden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
nodig uitnodigt uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitnodigend, uitnodigende(hebben) uitgenodigd

Voorbeelde van gebruik

Je nodigt de jongens uit, en als ze komen, ben je er niet!
En de jonge edelman werd niet uitgenodigd.
Ik wilde u uitnodigen, bedoel ik.
Tully nodigde hem uit bij hem thuis te komen eten.
Ik nodig jullie uit voor het eten!

Vertalinge

Afrikaansnooi; uitnooi
Albaniesftoj
Deensindbyde; invitere
Duitseinladen; bitten; auffordern; anregen; veranlassen
Engelsinvite
Engels (Ou Engels)gelaþian
Esperantoinviti
Faroëesbjóða
Finskutsua
Fransinviter
Italiaansinvitare
Katalaansconvidar; invitar
Maleisajak … mengajak
Noorsinvitere
Papiamentsinvitá; kombidá
Poolszaprosić
Portugeesconvidar; invitar
Roemeensinvita
Saterfriesienleede
Spaansinvitar
Sweedsbjuda; inbjuda; invitera; uppbjuda
Thaiชวน; เชิญ
Tsjeggiespozvat; zvát
Wes‐Friesnoadzje; nûgje
Yslandsbióða