Informasie oor die woord optrekken (Nederlands → Esperanto: akceliĝi)

Sinonieme: versnellen, accelereren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔptrɛkə(n)/
Afbrekingop·trek·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) trek op(ik) trok op
(jij) trekt op(jij) trok op
(hij) trekt op(hij) trok op
(wij) trekken op(wij) trokken op
(jullie) trekken op(jullie) trokken op
(gij) trekt op(gij) trokt op
(zij) trekken op(zij) trokken op
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) optrekke(dat ik) optrokke
(dat jij) optrekke(dat jij) optrokke
(dat hij) optrekke(dat hij) optrokke
(dat wij) optrekken(dat wij) optrokken
(dat jullie) optrekken(dat jullie) optrokken
(dat gij) optrekket(dat gij) optrokket
(dat zij) optrekken(dat zij) optrokken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
trek optrekt op
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
optrekkend, optrekkende(zijn) opgetrokken

Vertalinge

Duitsbeschleunigt werden; gefördert werden; eine Beschleunigung erfahren; eine Förderung erfahren
Engelsaccelerate; pick up
Esperantoakceliĝi
Franss’accéléler; se précipiter; accélérer