Informasie oor die woord mogen (Nederlands → Esperanto: havi permeson)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmoɣə(n)/
Afbrekingmo·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) mag(ik) mocht
(jij) mag(jij) mocht
(hij) mag(hij) mocht
(wij) mogen(wij) mochten
(jullie) mogen(jullie) mochten
(gij) moogt(gij) mocht
(zij) mogen(zij) mochten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) moge(dat ik) mochte
(dat jij) moge(dat jij) mochte
(dat hij) moge(dat hij) mochte
(dat wij) mogen(dat wij) mochten
(dat jullie) mogen(dat jullie) mochten
(dat gij) moget(dat gij) mochtet
(dat zij) mogen(dat zij) mochten
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
mogend, mogende(hebben) gemogen, gemoogd

Voorbeelde van gebruik

Ik dacht dat ik niet spreken mocht, meneer!

Vertalinge

Duitsdürfen
Engelsbe allowed to; may
Esperantohavi permeson
Saterfriesduure; duure
Wes‐Friesmogen