Sinonieme: afslaan, inhouden, blijven staan, blijven stilstaan, halt houden, stilhouden, stilstaan, tot stilstand komen, halt maken
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈstɔpə(n)/ |
---|
Afbreking | stop·pen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) stop | (ik) stopte |
(jij) stopt | (jij) stopte |
(hij) stopt | (hij) stopte |
(wij) stoppen | (wij) stopten |
(jullie) stoppen | (jullie) stopten |
(gij) stopt | (gij) stoptet |
(zij) stoppen | (zij) stopten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) stoppe | (dat ik) stopte |
(dat jij) stoppe | (dat jij) stopte |
(dat hij) stoppe | (dat hij) stopte |
(dat wij) stoppen | (dat wij) stopten |
(dat jullie) stoppen | (dat jullie) stopten |
(dat gij) stoppet | (dat gij) stoptet |
(dat zij) stoppen | (dat zij) stopten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
stop | stopt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
stoppend, stoppende | (zijn) gestopt |
Ze stopten bij een monumentaal ijzeren hek, dat werd bewaakt door geüniformeerde soldaten met het wapen in de aanslag.
Eenmaal stopte hij om te luisteren maar hij hoorde niets.
Het voertuig stopte voor de dienstauto, juist toen de heer Dorknoper met de handen voor het gelaat naar buiten kwam snellen.
Laten we dan stoppen bij dat hotel daar!