Informasie oor die woord afreizen (Nederlands → Esperanto: forvojaĝi)

Sinoniem: op reis gaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑfrɛi̯zə(n)/
Afbrekingaf·rei·zen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) reis af(ik) reisde af
(jij) reist af(jij) reisde af
(hij) reist af(hij) reisde af
(wij) reizen af(wij) reisden af
(jullie) reizen af(jullie) reisden af
(gij) reist af(gij) reisdet af
(zij) reizen af(zij) reisden af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afreize(dat ik) afreisde
(dat jij) afreize(dat jij) afreisde
(dat hij) afreize(dat hij) afreisde
(dat wij) afreizen(dat wij) afreisden
(dat jullie) afreizen(dat jullie) afreisden
(dat gij) afreizet(dat gij) afreisdet
(dat zij) afreizen(dat zij) afreisden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
reis afreist af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afreizend, afreizende(zijn) afgereisd

Vertalinge

Deensrejse bort
Duitsabreisen
Engelsdepart; leave; set out
Esperantoforvojaĝi
Wes‐Friesôfreizgje