Sinonieme: abuis zijn, dwalen, een fout maken, ernaast zitten, het bij het verkeerde eind hebben, zich misgrijpen, de fout in gaan
Woordsoort | wederkerende werkwoord |
---|
Uitspraak | /zɪxfərˈɣɪsə(n)/ |
---|
Afbreking | zich ver·gis·sen |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) vergis mij | (ik) vergiste mij |
(jij) vergist je | (jij) vergiste je |
(hij) vergist zich | (hij) vergiste zich |
(wij) vergissen ons | (wij) vergisten ons |
(jullie) vergissen ons | (jullie) vergisten ons |
(gij) vergist u | (gij) vergistet u |
(zij) vergissen zich | (zij) vergisten zich |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) mij vergisse | (dat ik) mij vergiste |
(dat jij) je vergisse | (dat jij) je vergiste |
(dat hij) zich vergisse | (dat hij) zich vergiste |
(dat wij) ons vergissen | (dat wij) ons vergisten |
(dat jullie) ons vergissen | (dat jullie) ons vergisten |
(dat gij) u vergisset | (dat gij) u vergistet |
(dat zij) zich vergissen | (dat zij) zich vergisten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
vergis je | vergist je |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
zich vergissend, zich vergissende | (hebben) zich vergist |
Nu, daar heeft hij zich in vergist.
Ik heb me al zo vaak in mensen vergist.
Vergis je niet!
Het kind moest zich vergissen en ik glimlachte.
De edelman vergiste zich echter.
Hij wist dat hij zich niet vergist had.
Maar mijn ogen en oren konden zich toch niet zó vergissen?
Alles goed en wel, maar wat die zwaarden betreft, vergis je je.