Sinonieme: besteden, spenderen, uitgeven, verteren, opdokken
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) spandeer | (ik) spandeerde |
(jij) spandeert | (jij) spandeerde |
(hij) spandeert | (hij) spandeerde |
(wij) spanderen | (wij) spandeerden |
(jullie) spanderen | (jullie) spandeerden |
(gij) spandeert | (gij) spandeerdet |
(zij) spanderen | (zij) spandeerden |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) spandere | (dat ik) spandeerde |
(dat jij) spandere | (dat jij) spandeerde |
(dat hij) spandere | (dat hij) spandeerde |
(dat wij) spanderen | (dat wij) spandeerden |
(dat jullie) spanderen | (dat jullie) spandeerden |
(dat gij) spanderet | (dat gij) spandeerdet |
(dat zij) spanderen | (dat zij) spandeerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
spandeer | spandeert |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
spanderend, spanderende | (hebben) gespandeerd |