Sinonieme: ontlokken, uitbrengen, uitdrijven, uithalen, uitstoten, lozen, luchten, peuren, lucht geven aan
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈslakə(n)/ |
---|
Afbreking | sla·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) slaak | (ik) slaakte |
(jij) slaakt | (jij) slaakte |
(hij) slaakt | (hij) slaakte |
(wij) slaken | (wij) slaakten |
(jullie) slaken | (jullie) slaakten |
(gij) slaakt | (gij) slaaktet |
(zij) slaken | (zij) slaakten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) slake | (dat ik) slaakte |
(dat jij) slake | (dat jij) slaakte |
(dat hij) slake | (dat hij) slaakte |
(dat wij) slaken | (dat wij) slaakten |
(dat jullie) slaken | (dat jullie) slaakten |
(dat gij) slaket | (dat gij) slaaktet |
(dat zij) slaken | (dat zij) slaakten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
slaak | slaakt |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
slakend, slakende | (hebben) geslaakt |
Nu slaakte de oude een ongeduldige uitroep.
Mowgli, die over het gehele lichaam trilde van woede en haat, had nog niet de tijd gehad om een zucht van verlichting te slaken, of de plaats waar de olifanten hadden gestaan, was leeg.