Informasie oor die woord aanhalen (Nederlands → Esperanto: citi)

Sinoniem: noemen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈanɦalə(n)/
Afbrekingaan·ha·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) haal aan(ik) haalde aan
(jij) haalt aan(jij) haalde aan
(hij) haalt aan(hij) haalde aan
(wij) halen aan(wij) haalden aan
(jullie) halen aan(jullie) haalden aan
(gij) haalt aan(gij) haaldet aan
(zij) halen aan(zij) haalden aan
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) aanhale(dat ik) aanhaalde
(dat jij) aanhale(dat jij) aanhaalde
(dat hij) aanhale(dat hij) aanhaalde
(dat wij) aanhalen(dat wij) aanhaalden
(dat jullie) aanhalen(dat jullie) aanhaalden
(dat gij) aanhalet(dat gij) aanhaaldet
(dat zij) aanhalen(dat zij) aanhaalden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
haal aanhaalt aan
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
aanhalend, aanhalende(hebben) aangehaald

Vertalinge

Engelsname
Esperantociti
Wes‐Friesoanhelje