Informasie oor die woord oplopen (Nederlands → Esperanto: ricevi)

Sinoniem: krijgen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔplopə(n)/
Afbrekingop·lo·pen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) loop op(ik) liep op
(jij) loopt op(jij) liep op
(hij) loopt op(hij) liep op
(wij) lopen op(wij) liepen op
(jullie) lopen op(jullie) liepen op
(gij) loopt op(gij) liept op
(zij) lopen op(zij) liepen op
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) oplope(dat ik) opliepe
(dat jij) oplope(dat jij) opliepe
(dat hij) oplope(dat hij) opliepe
(dat wij) oplopen(dat wij) opliepen
(dat jullie) oplopen(dat jullie) opliepen
(dat gij) oplopet(dat gij) opliepet
(dat zij) oplopen(dat zij) opliepen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
loop oploopt op
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
oplopend, oplopende(hebben) opgelopen

Voorbeelde van gebruik

Aan beide zijden waren ridders die zware verwondingen hadden opgelopen.
24 vluchten op Šeremetʹevo, Domodedovo en Vnukovo liepen volgens Ria Novosti vertraging op en acht zijn geannuleerd.

Vertalinge

Afrikaansopdoen; kry
Engelsget
Esperantoricevi
Nederduitskrygen
Wes‐Frieskrije