Informasie oor die woord uitspreken (Nederlands → Esperanto: eldiri)

Sinonieme: uitdrukken, vellen, verwoorden

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯sprekə(n)/
Afbrekinguit·spre·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) spreek uit(ik) sprak uit
(jij) spreekt uit(jij) sprak uit
(hij) spreekt uit(hij) sprak uit
(wij) spreken uit(wij) spraken uit
(jullie) spreken uit(jullie) spraken uit
(gij) spreekt uit(gij) spraakt uit
(zij) spreken uit(zij) spraken uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) uitspreke(dat ik) uitsprake
(dat jij) uitspreke(dat jij) uitsprake
(dat hij) uitspreke(dat hij) uitsprake
(dat wij) uitspreken(dat wij) uitspraken
(dat jullie) uitspreken(dat jullie) uitspraken
(dat gij) uitspreket(dat gij) uitspraket
(dat zij) uitspreken(dat zij) uitspraken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
spreek uitspreekt uit
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitsprekend, uitsprekende(hebben) uitgesproken

Voorbeelde van gebruik

„Alle jungles zijn onze jungles”, was het antwoord en de wilde hond die het uitsprak liet grimmig zijn tanden zien.
Het was duidelijk dat dit het vertrek was waar de tovenaar zijn bezweringen uitsprak.
Hij kent de naam van hun god, die niet mag worden uitgesproken.

Vertalinge

Duitseine Aussage treffen über; aussprechen
Engelsutter
Esperantoeldiri
Portugeesexpressar; exprimir; formular