Informasie oor die woord groeien (Nederlands → Esperanto: kreski)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣrujə(n)/
Afbrekinggroei·en

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) groei(ik) groeide
(jij) groeit(jij) groeide
(hij) groeit(hij) groeide
(wij) groeien(wij) groeiden
(jullie) groeien(jullie) groeiden
(gij) groeit(gij) groeidet
(zij) groeien(zij) groeiden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) groeie(dat ik) groeide
(dat jij) groeie(dat jij) groeide
(dat hij) groeie(dat hij) groeide
(dat wij) groeien(dat wij) groeiden
(dat jullie) groeien(dat jullie) groeiden
(dat gij) groeiet(dat gij) groeidet
(dat zij) groeien(dat zij) groeiden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
groeiend, groeiende(zijn) gegroeid

Voorbeelde van gebruik

Puc was gegroeid in het afgelopen jaar, maar hij was nog steeds klein.

Vertalinge

Afrikaansgroei
Duitswachsen
Engelsgrow
Esperantokreski
Nederduitsgroien
Walliescynyddu
Wes‐Friesgroeie