Informasie oor die woord afwijken (Nederlands → Esperanto: devii)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfʋɛi̯kə(n)/
Afbrekingaf·wij·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) wijk af(ik) week af
(jij) wijkt af(jij) week af
(hij) wijkt af(hij) week af
(wij) wijken af(wij) weken af
(jullie) wijken af(jullie) weken af
(gij) wijkt af(gij) weekt af
(zij) wijken af(zij) weken af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afwijke(dat ik) afweke
(dat jij) afwijke(dat jij) afweke
(dat hij) afwijke(dat hij) afweke
(dat wij) afwijken(dat wij) afweken
(dat jullie) afwijken(dat jullie) afweken
(dat gij) afwijket(dat gij) afweket
(dat zij) afwijken(dat zij) afweken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wijk afwijkt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afwijkend, afwijkende(zijn) afgeweken

Voorbeelde van gebruik

Tijdens een lezing op 21 april 1820 ontdekte Ørsted dat de naald van een kompas afweek zodra er een elektrische stroom liep in een naburige geleidende draad.

Vertalinge

Esperantodevii
Nederduitsafwyken