Informasie oor die woord opbeuren (Nederlands → Esperanto: konsoli)

Sinonieme: troosten, vertroosten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɔbørə(n)/
Afbrekingop·beu·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) beur op(ik) beurde op
(jij) beurt op(jij) beurde op
(hij) beurt op(hij) beurde op
(wij) beuren op(wij) beurden op
(jullie) beuren op(jullie) beurden op
(gij) beurt op(gij) beurdet op
(zij) beuren op(zij) beurden op
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) opbeure(dat ik) opbeurde
(dat jij) opbeure(dat jij) opbeurde
(dat hij) opbeure(dat hij) opbeurde
(dat wij) opbeuren(dat wij) opbeurden
(dat jullie) opbeuren(dat jullie) opbeurden
(dat gij) opbeuret(dat gij) opbeurdet
(dat zij) opbeuren(dat zij) opbeurden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beur opbeurt op
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
opbeurend, opbeurende(hebben) opgebeurd

Voorbeelde van gebruik

De voorman probeerde haar op te beuren.

Vertalinge

Deenstrøste
Duitströsten; Trost spenden
Engelscomfort; console
Esperantokonsoli
Faroëesugga
Finslohduttaa
Fransconsoler
Italiaansconsolare
Katalaansconsolar
Noorstrøste
Papiamentskonsolá
Portugeesaliviar; consolar
Saterfriestraaste; Traast spändje
Spaansconsolar
Sweedströsta
Turksavunmak; avutmak
Wes‐Friestreastgje
Yslandshugga