Informasie oor die woord afsteken (Nederlands → Esperanto: ekpafi)

Sinonieme: afvuren, het vuur openen, losbranden, lossen, afschieten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfstekə(n)/
Afbrekingaf·ste·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) steek af(ik) stak af
(jij) steekt af(jij) stak af
(hij) steekt af(hij) stak af
(wij) steken af(wij) staken af
(jullie) steken af(jullie) staken af
(gij) steekt af(gij) staakt af
(zij) steken af(zij) staken af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afsteke(dat ik) afstake
(dat jij) afsteke(dat jij) afstake
(dat hij) afsteke(dat hij) afstake
(dat wij) afsteken(dat wij) afstaken
(dat jullie) afsteken(dat jullie) afstaken
(dat gij) afsteket(dat gij) afstaket
(dat zij) afsteken(dat zij) afstaken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
steek afsteekt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afstekend, afstekende(hebben) afgestoken

Voorbeelde van gebruik

Op oudjaarsdag mocht dit jaar voor het eerst pas vanaf 18:00 uur vuurwerk worden afgestoken, tot 02:00 uur nieuwjaarsnacht.

Vertalinge

Deensaffyre
Duitsabfeuern; abschießen
Engelsfire off
Esperantoekpafi
Franspartir
Saterfriesoufjuurje; ouschjoote; ouskjoote; outaie
Wes‐Friesôffjurje